|
Haïti en de Verenigde Staten
‘Een leger van zombies houdt de VS wel buiten’
Haïti en het buitenlands beleid van de Verenigde Staten in 1991-1994
Al ruim 200 jaar had Haïti de pech om opgezadeld te zitten met wrede dictatoren zoals Papa Doc en Baby Doc, totdat de linkse priester Jean-Bertrand Aristide president werd in de eerste democratische verkiezingen van Haïti. Het mocht echter niet lang duren, al na zeven maanden ontstond er een coup waarbij Aristide gedwongen het land moest verlaten.
“Mijn Haïti zal nooit overgeleverd worden aan het communisme” schreeuwde niet-toegelaten-presidentskandidaat Roger Lafontant volgens de Trouw van 1990. Hij zag net de linkse priester Jean-Bertrand Aristide de eerste democratische presidentsverkiezingen van Haïti overweldigend winnen. Lafontant kreeg gelijk met zijn uitlatingen, want slechts zeven maanden na zijn aantreden als president moest Aristide al vluchten voor zijn leven na een gewelddadige coup. De ex-priester vond in de Venezolaanse hoofdstad Caracas een veilig onderkomen en deed van daaruit een beroep op de internationale gemeenschap om hem te helpen bij zijn terugkeer. De Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS), inclusief de Verenigde Staten van Amerika, hield een extra zitting in zijn hoofdkwartier in Washington om de situatie te bespreken, maar het zou tot 1994 duren alvorens Aristide weer zijn positie terug had.
Amerikaanse sloomheid
Het duurde drie jaar voordat Aristide weer aan de macht kwam ten koste van juntaleiders Raul Cédras, Michel François en Philippe Biamby. Dit lag grotendeels aan het buitenlands beleid van Amerika ten aanzien van Haïti. De staatsgreep tegen Aristide kwam op een moment dat de Verenigde Staten van Amerika druk waren met de Golfoorlog onder leiding van president Bush. Dit zorgde voor een prioriteitsfocus op Irak, waarna Bush het te druk kreeg met zijn herverkiezingscampagne in 1992 om zijn aandacht op een nieuw buitenlands avontuur te vestigen. Hij had namelijk ook al troepen in Somalië en bovendien stelde zijn topgeneraal Colin Powell zware eisen aan een nieuw militair optreden. De Amerikaanse troepen moesten met een overweldigend overmacht binnenstormen, zodat de overwinning zo goed als zeker was. Ook moest de operatie een duidelijke strategie en een duidelijke afloop hebben. Hierdoor zag Bush af van verdere avonturen en richtte zich op de verkiezingen van 1992, die hij verloor van Bill Clinton.
Met Clinton als de nieuwe president van de Verenigde Staten van Amerika kwam er een focus op de binnenlandse problemen, echter waren er nog enkele onopgeloste buitenlandse erfenissen van de regering Bush zoals Somalië en Haïti. Daarin vertrouwde Clinton volledig op zijn populaire generaal Powell, die in feite een militair vetorecht had gekregen in Somalië. Haïti was een verhaal apart, daar probeerde Clinton via onderhandelingen de verdreven Aristide weer in zijn ambt te herstellen. Dit resulteerde in een vredesakkoord dat door bemiddeling van de Verenigde Naties en de Organisatie van Amerikaanse Staten tot stand kwam op het eiland Governors Island op 3 juli 1993. Volgens dit akkoord zou Aristide binnen vier maanden kunnen terugkeren naar Haïti als president van het eilanddeel, terwijl de boycotten, schipblokkades en het olie- en wapenembargo van de Verenigde Naties zouden worden opgeschort. Enkele honderden Amerikaanse soldaten en genie-officieren zouden Aristide helpen bij de herscholing van het Haïtiaanse leger, alsmede bij enkele bouwprojecten.
Dat de junta van Haïti het niet zo nauw nam met de vredesakkoorden, bleek toen een Amerikaanse schip met een VN-vlag wilde aanleggen in de haven van Port-au-Prince, de Haïtiaanse hoofdstad. Het schip werd bestookt door enkele tientallen gewapende Haïtianen en moest zich terugtrekken. De honderden Amerikaanse militaire adviseurs aan boord van het schip moesten aanhoren hoe de Haïtianen riepen “de Amerikanen hetzelfde aan te doen als in Somalië”, aldus het NRC Handelsblad van 12 oktober 1993 over het Port-au-Prince-incident van een dag eerder. De Haïtianen verwezen met hun leuzen naar het bloedbad dat Somalische krijgsheren aanrichtten onder de elitetroepen van de Amerikanen eerder die week. Hiermee werd Clinton voor de tweede maal in verlegenheid gebracht. Ondanks zijn idealistische ideeën bij aanvang van zijn ambtstermijn als president, was Clinton nu toch verstrengeld geraakt bij twee buitenlandse expedities. Slechts enkele maanden eerder meldde hij bij zijn inauguratie nog dat “de Verenigde Naties moesten waken over de democratisering van de wereld” en dat de Verenigde Staten van Amerika onder zijn leiding zich zou richten op binnenlandse vraagstukken. Het NRC Handelsblad van 20 oktober 1993 meldde tevens dat Clinton tijdens het debacle in Somalië zijn inmiddels gepensioneerde topgeneraal Powell citeerde “Als de dingen moeilijk worden, pak je je bullen niet.”
Voor- en tegenstanders
Na het incident in Port-au-Prince werd er van Clinton verwacht dat hij snel een interventie zou organiseren, vooral na zijn harde taal tijdens het Somalië-drama. Hierdoor wezen congresleden op de nadelen en op de belofte van Clinton in een eerder stadium om geen geweld te zullen gebruiken zonder toestemming van het congres en de VN. Oud-president Bush uitte, samen met voormalig minister van Buitenlandse Zaken James Baker, zware kritiek op Clinton. Hij zou de Amerikaanse problemen met Haïti, Somalië en Bosnië hebben veroorzaakt door zich persoonlijk te weinig te bemoeien met het buitenlandse beleid. Clinton bleek gevoelig voor kritiek en schrapte Haïti van zijn agenda, waardoor de Haïtiaanse junta ongestoord zijn gang kon gaan. Wel werden er opnieuw VN-santies opgelegd tegen het eilanddeel, wat een stroom vluchtelingen naar de Verenigde Staten van Amerika als gevolg had. De vluchtelingen stuitten echter op een bureaucratische muur.
Door deze houding van Clinton protesteerden Aristide, de zwarte activistenleider Randall Robinson en een groep zwarte Congresleden tegen het Haïti-beleid om de junta met rust te laten. Ze gingen zelfs zo ver om Clinton uit te maken voor “racist”, het blanke Bosnië kwam wel voor op de agenda, wat geciteerd werd in het Algemeen Dagblad van 12 juli 1994. Robinson ging ook nog in hongerstaking en nogmaals bleek Clinton gevoelig voor kritiek van buitenaf en het Congres. Nog dezelfde maand versoepelde hij de immigratiewet voor Haïtianen en verscherpte het toezicht op economische sancties. De gevolgen waren echter opnieuw een verrassing voor Washington, de verscherpte sancties deden nog meer Haïtianen vluchten naar de Verenigde Staten van Amerika. Clinton zwalkte gedurende 1994 tussen morele en politieke afwegingen, terwijl het Pentagon en veel politici zoals Dole en McCain fel tegen interventie waren. Deze twee Republikeinse senatoren meenden dat de Amerikaanse strijdkrachten niet bedoeld waren voor het herstel van de democratie noch voor het beschermen van de mensenrechten in Haïti. Amerika-correspondent Oscar Garschagen verwoordde het als: “Niet alleen koesteren deze Republikeinen een afkeer van alles wat [Democraat] Clinton voorstelt. Ook vrezen zij aan de vooravond van Congresverkiezingen [in 1994] de mogelijkheid dat Clinton wel eens een groot succes kan boeken.” in de Volkskrant van 16 september 1994.
Clinton reageerde op de kritiek door te stellen dat het schenden van mensenrechten in Haïti stopgezet moest worden en gaf enkele gruwelijke voorbeelden zoals verkrachtingen en voodoo-praktijken waarbij mensen letterlijk in stukjes gehakt werden. Herstel van democratie, het bevorderen van stabiliteit op het Westelijk halfrond, het stoppen van drugssmokkel, de stroom van Haïtiaanse bootvluchtelingen stoppen, Amerika’s geloofwaardigheid in de rest van de wereld en controle over de ‘achtertuin’ waren zijn overige redenen. Clinton stelde dat hij er stellig van overtuigd was dat de Haïtiaanse vluchtelingen zouden stoppen als er een stabiel Haïti was. Ook zouden de juntaleiders hun geld verdienen met drugsroutes en -smokkel vanuit Latijns-Amerika naar de Verenigde Staten van Amerika, waardoor de geloofwaardigheid van de VS op het spel stond doordat de eigen achtertuin (Haïti ligt slechts enkele honderden kilometers voor de kust van Florida) niet onder controle was.
Het commentaar van de tegenstanders binnen en buiten het Congres was even gedetailleerd als doordacht. Zo stelden de Republikeinen dat een interventie in Haïti vanwege de reden “het ligt in de achtertuin van de VS”, zou betekenen dat Rusland ook naburige landen zou kunnen binnenvallen voor zijn eigen belang. Er werd ook gewezen op het feit dat een interventie zou betekenen dat de VS een lange tijd in Haïti moest blijven om de veiligheid te waarborgen, wat zou kunnen resulteren in een tweede Vietnam of Somalië door vergeldingsacties van de juntahandlangers. Sluipschutters, bomaanslagen en sabotage van de groep rondom de junta waren reële opties, vrijwel iedereen in Haïti had namelijk de beschikking over wapens, naast het Haïtiaanse leger en politie ook nog rechtse knokploegen zoals Tonton Macoutes en FRAPH. Echter; als de strijdkrachten er niet bleven, zou er anarchie kunnen uitbreken wat nog nadeliger zou uitpakken voor de Haïtianen, aldus de Republikeinen. De eerdere Amerikaanse interventie van 1914 bleek ook geen succes, direct na de terugtrekking in 1934 kwam een rij aan dictatoren aan de macht zoals de wrede François ‘Papa Doc’ Duvalier en zijn zoon Jean-Claude ‘Baby Doc’ Duvalier. Het feit dat Aristide links was en ietwat naar het marxisme neigde, werd uiteraard ook aangevoerd. Verder werd het niet noodzakelijk geacht om de levens van Amerikaanse soldaten te riskeren voor het herstel van democratie op een straatarm eilanddeel, omdat de problemen van drugssmokkel en bootvluchtelingen niet zo erg waren als men deed voorkomen. Garschagen stelde ook nog dat Clinton een president zonder oorlogs- en militaire dienstervaring was en daarom niet al te populair was als commander in chief van de strijdkrachten, nog afgezien van zijn mislukkingen in Somalië. De zwarte Congresleden, verenigd in ‘Black Causus’, waren echter fel voor interventie in Haïti, voor Aristide en natuurlijk voor opvang van de Haïtiaanse vluchtelingen, net als Robinson. Aristide nam zelfs afstand van enkele van zijn linkse standpunten om het Congres tevreden te stellen.
Aanloop tot interventie
Alhoewel Clinton al langer speelde met de gedachte om te interveniëren in Haïti, nam het pas concrete vormen aan nadat het militaire bewind op Haïti alle vertegenwoordigers van de Verenigde Naties en de Organisatie van Amerikaanse Staten beval het land binnen 48 uur te verlaten op 12 juli 1994. Als reden gaf de junta de intimiderende Amerikaanse troepen die op slechts enkele kilometers voor de Haïtiaanse kust oefenden voor een eventuele inval, maar waarschijnlijk ging het om de rapporten van de waarnemers waarin duidelijk werd dat een groot gedeelte van de Haïtiaanse bevolking een Amerikaanse interventie wenste. Zo citeerde Het Parool op 20 juni 1994 een Haïtiaan met de zin: “President Clinton, we wachten op u.” De 81-jarige door de junta geïnstalleerde marionettenpresident van Haïti, Emile Jonassaint, deed volgens het Algemeen Dagblad van 12 juli 1994 echter de lugubere uitspraak dat als de Amerikanen een voet aan land zetten in Haïti, ze “vernietigd zullen worden door een leger van zombies”.
Clinton zat hiernaast ook met de tussentijdse Congresverkiezingen in zijn maag, waardoor hij snakte naar een succes in zijn buitenlandse politiek na Somalië en Bosnië. De kans op mislukking in Haïti was echter aanwezig. Niet de inval werd als een probleem gezien, maar het handhaven van vrede op het eilanddeel. Hierom opperde Clinton voor een gezamenlijke VN-interventie waarin de VS weliswaar de hoofdmacht vormde, maar waar ook Frans- en Creoolssprekende troepen deel van uit zouden maken zodat er beter gecommuniceerd kon worden met de eveneens Frans- en Creoolssprekende Haïtianen. Nadat Clinton in juni 1994 al eerder Jamaica, Barbados en andere Caribische landen had gepeild over een samenwerking om de Haïtiaanse bootvluchtelingen op te vangen, begon hij in dezelfde week ook gesprekken met Senegal en Ivoorkust over deelname aan de VN-macht in Haïti. Canada, Venezuela en Argentinië hadden eerder al toezeggingen gedaan, alhoewel Venezuela duidelijk liet blijken alleen te zullen deelnemen aan een vredesmissie en geen gewelddadige interventie.
Clinton had in 1993 nog een uitbundig speech gehouden bij de 48ste Algemene Vergadering van de VN dat de (bescherming en verdediging van) mensenrechten de hoekstenen van zijn buitenlandse beleid waren. Met de 49ste Algemene Vergadering in het zicht in 1994, had Clinton nog steeds niks ondernomen tegen Haïti. Zijn geloofwaardigheid stond op het spel en uiteindelijk maakte de VN Veiligheidsraad de weg vrij door resolutie 940 aan te nemen op 31 juli 1994 waarin ‘alle noodzakelijk middelen tot herstel van de democratie’ werden goedgekeurd. De ‘Governors Island’-vredesakkoorden die ruim een jaar eerder waren gesloten door toedoen van de Verenigde Naties en de Organisatie van Amerikaanse Staten werden niet nagekomen door de Haïtiaanse junta, waardoor een gewelddadige interventie de enige optie werd volgens Clinton.
De interventie en daarna
Op 18 september 1994 bereikte oud-president Carter op het allerlaatste moment een akkoord met de Haïtiaanse junta, de Amerikaanse invasiemacht was toen al onderweg naar het eilanddeel. Clinton had twee dagen eerder de oproep gedaan aan het regime om binnen 48 uur Haïti te verlaten, wat genegeerd werd. Dat Carter uiteindelijk toch succes boekte, had veel te maken met de tactiek van dreiging en diplomatie. Het succes had echter zijn keerzijde. De juntaleiders kregen meer dan ze ooit durfden te dromen: amnestie voor alle militaire leiders met behoud van al hun bezittingen en eervol ontslag. Clinton kreeg vrije toegang tot het eilanddeel om Aristide weer aan zijn functie als president te helpen, terwijl Haïti voorlopig onder het mandaat van de Verenigde Naties viel. Operation Uphold Democracy veranderde van een militaire operatie naar een politionele actie met als doel het ontmantelen van FRAPH en andere bewapende groepen.
De op 17 oktober 1994 naar Haïti teruggekeerde Aristide werd, net als Clinton, overspoeld met de verbale erkentelijkheid van de Haïtianen. Hulporganisaties en massale internationale steun zorgden voor een opleving van de economie, vooral toen alle embargo’s, boycotten en blokkades werden ingetrokken door de Verenigde Naties. Enkele kleine schermutselingen deden zich wel voor, maar de presidentsverkiezing van 24 juni 1995 verliep vrijwel geheel zonder bloedvergieten. Een unicum in de geschiedenis van Haïti. René Préval won de verkiezing en werd de opvolger van Aristide, door wie hij zelf naar voren was geschoven als presidentskandidaat. Dit omdat een tweede presidentstermijn volgens de Haïtiaanse grondwet niet mogelijk was voor de zittende president. Préval kon echter de politieke crisis van het armste land van het Westelijke halfrond niet onder controle krijgen.
Na Préval werd Aristide nogmaals president, maar moest op 29 februari 2004 het veld ruimen voor een gewelddadige rebellie. Alhoewel de Verenigde Naties intervenieerden was de situatie voor Aristide onhoudbaar en moest hij tijdelijk asiel aanvragen in de Centraal Afrikaanse Republiek. Aristide beschuldigt de VS momenteel van een “staatsgreep” en beweert dat hij door twintig zwaarbewapende Amerikaanse militairen is ontvoerd. Als reactie sprak Amerikaans minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell: “Hij is niet ontvoerd, we hebben hem niet gedwongen het vliegtuig in te stappen, hij ging juist vrijwillig het vliegtuig in en dat is de waarheid.” Hiermee blijft Haïti een problematisch eilanddeel.
Armand Sağ
21 januari 2009
© Armand Sağ 2009
|